De rede verliest. Het politieke vertoog over minderheden.

Jan Blommaert

Deze tekst dateert uit 2004 maar lijkt, helaas, weinig van zijn relevantie te hebben verloren.

Afbeelding

Ik wil beginnen met drie algemeen-inleidende opmerkingen.

  • -Ten eerste: het politieke vertoog over minderheden in België mag niet los gezien worden van een aantal grote recente ontwikkelingen in het politieke vertoog in het algemeen.
  • -Ten tweede: men mag het vertoog over minderheden in de strikte zin van het woord ook niet zien als enkelvoudig en uniform. Er zijn minstens vier vertogen aan het werk die elkaar voortdurend beïnvloeden en vorm geven.
  • -Ten derde: deze kwestie wordt eveneens doorsneden door Vlaams-Franstalige verschillen. Het vertoog in Vlaanderen – dat ik best ken en waarover ik hier het meest zal spreken – ziet er anders uit dan het vertoog in Franstalig België, om historische en politiek-ideologische redenen.

Precies in het veld van migratie merkt men hoe nadelig de federalisering in dit land heeft gewerkt op het algemene politieke klimaat: de scheiding der geesten en het provincialisme dat eruit volgt belet een ernstig debat over migratie. Lokale electorale belangen overwegen – helaas – op de fundamenten van democratie, menselijke waardigheid en gelijkwaardigheid, en er is bijgevolg geen enkel standpunt dat ‘Belgisch’ is in de zuivere zin van het woord. Men kan enkel spreken van standpunten die het Belgische beleid nadrukkelijk beïnvloeden. En daar vrees ik dat Vlaamse standpunten de doorslag geven.

In hetgeen volgt zal ik de eerste twee opmerkingen in detail uitwerken, mij hoofdzakelijk baserend op gegevens uit het Vlaamse politieke vertoog over minderheden.

1. De grotere evoluties

We zien sinds het begin van de jaren negentig een aantal duidelijke evoluties in het politieke vertoog in dit land. Ze hangen samen met evoluties elders, en ze hebben dezelfde oorzaken: globalisatie, de commercialisering van de media, de verdere ontwikkeling van nieuwe vormen van marktonderzoek en professionele communicatie. Het gaat hier vanzelfsprekend over een ingewikkeld verhaal dat wed hier niet ten volle kunnen doen. Maar de uitkomst laat zich vatten in een reeks eigenschappen van het nieuwe politieke discours, die in zowat alle domeinen van het politieke bedrijf opduiken en dus ook relevant zullen zijn voor wat volgt:

  •  Het politieke discours wordt gepersonaliseerd. Politici streven ernaar zichzelf als individu en als persoonlijkheid te uiten. Dit leidt tot imago-politiek: het streven naar het ‘overkomen als’ een gedecideerd, beginselvast, gevoelig en volks individu, die zich bezighoudt met datgene wat de bevolking aangaat.
  • –       Het politieke discours wordt nadrukkelijk afgestemd op de stem des volks. We noemen dat ‘vox populisme’. Politici gaan nadrukkelijk op zoek naar ‘de ware verzuchtingen van de burger’, naar ‘datgene wat de mensen bezig houdt’. Ze ontlenen legitimiteit aan een imago als vertolker van de ‘stem des volks’. Complexe analyses, jargon en ‘intellectuele’ denkoefeningen worden vervangen door makkelijk vermarktbare, citeerbare en imago-vormende of –bestendigende ‘oneliners’.
  • –       Politiek wordt geminiaturiseerd. Eerder dan over grote structurele processen of breuklijnen zoekt de politiek naar duidelijk af te beelden kleine episodes of evenementen, waarrond dan grote politieke boodschappen kunnen worden verpakt. Dit is ‘spektakelpolitiek’ (en dit geeft vaak aanleiding tot schandaalpolitiek), waarbij men voortdurend in nauwe samenwerking met de media handelt. Wat op TV komt moet politiek besproken worden, en datgene wat op TV komt is klein, eenvoudig en op zichzelf bespreekbaar. Het schoolvoorbeeld hiervan is de Zaak-Dutroux, waar men een uiterst zeldzaam fenomeen gebruikte om een crisis van ons regime te verwoorden, en dan ook grootschalige hervormingen van politie en justitie aanving.
  • –       Meer dan ooit gaat politiek over duidelijkheid en transparantie. Men gaat ervan uit dat politiek voor eenieder toegankelijk moet zijn, dat op elk probleem een snelle en doelmatige oplossing kan en moet gevonden worden, en dat politici boven alles daadkracht en hervormingsbereidheid moeten nastreven. Politici moeten duidelijk spreken en, liever nog, duidelijk, kordaat en doortastend handelen. Politici zelf beelden zichzelf af als mensen die ‘niet babbelen maar handelen’ en concrete zaken uitvoeren, in nauwe aansluiting met de stem des volks. Verkiezingen worden steeds belangrijker als concentratiepunt van de ‘concrete verwezenlijkingen’ van politici.

Deze evolutie valt in dit land samen met de ontwikkeling van een migrantendebat in de jaren negentig. Ze heeft dan ook een grote invloed op dit debat. Het thema van migratie en migranten is een thema waarin men de grote structurele vraagstukken vermijdt en vervangt door een bespreking van incidenten, waarbij men een voorkeur heeft om deelproblemen te isoleren en snel van een ‘concrete’ oplossing te voorzien eerder dan om trage maar grondige structurele hervormingen in gang te zetten. Dat is om velerlei redenen jammer. In de eerste plaats is er de fenomenologie van het vraagstuk, die ons dwingt om het te plaatsen in een ruimer kader van globalisatie, marginalisering en armoede. Een reductie van het vraagstuk tot epifenomenen zoals rellen, Abou JahJah en moslimfundamentalisme is uiterst nefast. Daarmee hebben we het tweede punt al aangesneden.

2. De vier vertogen

Ook al kan men in dit land wel degelijk spreken van een migrantendebat, toch is er niet één politiek vertoog over migranten, wel een geheel van minstens vier afzonderlijke vertogen die elk hun eigen wortels en logica hebben, en die in het debat vaak samenvloeien rond bepaalde incidenten of fenomenen. Er is (1) een vertoog over migranten, d.i. over de hier residerende groepen ‘allochtonen’; (2) een vertoog over migratie, d.i. de instroom van nieuwe ‘allochtonen’; (3) een vertoog over cultuurverschillen, voornamelijk toegespitst op Islam-versus-het-Westen; en ten slotte (4) een vertoog over veiligheid, democratie en de rechtstaat. Ik geef een beknopt overzicht van de hoofdkenmerken van elk vertoog.

2.1. Het vertoog over migranten

Het vertoog over migranten wordt in dit land georganiseerd en gestroomlijnd onder het Koninklijk Commissariaat van Paula D’Hondt (1989-1993). Het heeft met andere woorden zijn origine in de politiek (niet in de samenleving, en nog minder in de milieus van deskundigen), en het diende van bij de aanvang een politiek doel: een politieke respons vormen tegen de opkomst van extreem-rechts na de eerste electorale overwinning van het Vlaams Blok (lokale verkiezingen 1988).

Het KCM ging van bij de aanvang uit van een aantal premissen. Deze premissen gingen deels terug op de dan verzamelde deskundigheid inzake migrantenonderzoek, maar weken er op andere punten scherp van af. We vatten ze samen:

  1. de multiculturele samenleving is een onomkeerbaar feit
  2. maar dit neemt niet weg dat het hier gaat om een samenleving die gebukt gaat onder problemen
  3. Die problemen laten zich definiëren als problemen van ‘integratie’: migranten zijn onvoldoende ‘aangepast’ aan de autochtone mainstream samenleving en scheppen daardoor problemen voor zichzelf (met onderwijs, tewerkstelling, huisvesting) en voor de autochtonen (getuige de opkomst van extreem-rechts)
  4. De oplossing van die problemen verloopt via een spoor dat van niet-aangepastheid, over aangepastheid naar emancipatie zal leiden. Aangepastheid wordt hierbij hoofdzakelijk als een cultureel traject ingekleurd: allochtonen moeten zich aanpassen aan onze wettelijkheid, taal en sociaal-culturele waarden (bijv. de gelijkheid van man en vrouw, het levensbeschouwelijk pluralisme enz.).

Samengevat: migranten werden geresponsabiliseerd voor de opkomst van extreem-rechts. Hun culturele onaangepastheid en de sociaal-economische effecten hiervan op hun eigen gemeenschap vormde een ‘natuurlijk’ voedingsbodem voor de politiek vertaalde xenofobie van het Vlaams Blok. Wie bijgevolg ‘wantoestanden’ of ‘misbruiken’ vaststelde bij allochtonen – het rijden met een dure wagen, het leven van een uitkering, het dragen van een hoofddoek, noem maar op – had een gegronde reden om (hetzij in globale termen, hetzij in termen van ‘rotte appels’ metaforen) zich tegen die allochtonen te keren en hen aansprakelijk te stellen voor neigingen naar rechts. Zo ontstond er doorheen de werkzaamheden van het KCM paradoxaal genoeg een logica die verder rationele gronden bood voor extreem-rechts gedachtengoed.

De invloed van het KCM op het vertoog over migranten is enorm. Ze introduceerde de centrale begrippen – ‘integratie’ voorop – en probleemdefinities, en schetste bovendien een politieke logica die allochtonen in dit land als mede-verantwoordelijken stelde voor de opkomst van extreem-rechts. Dit lexicon, deze probleemdefinities en deze logica zijn in de jaren negentig algemeen aanvaard geworden, en gereproduceerd door zowat alle politieke partijen en media. Afwijkende standpunten, ook al waren ze gebaseerd op grondige analyses van het vraagstuk, werden effectief gemarginaliseerd. Het is tekenend dat het integratiebeleid slechts onder Paars I voor het eerst openlijk in vraag werd gesteld, en dat deze ingreep dan werd beschouwd als een ‘afrekening’ met de Christen-Democratische architecten en behoeders van het integratie-paradigma.

De meest nefaste invloed van dit paradigma is de volgende. Men legde van bij aanvang de klemtoon of de cultuurbeleving van de allochtonen, gezien als iets wat zich in concreet alledaags gedrag openbaarde. Allerhande uiterst triviale gedragsvormen – de hoofddoek, het samenscholen van allochtone jongeren op straathoeken, wanordelijk schoolgedrag of spijbelen – werden gezien als een overtreding van de integratieregels, ook al waren ze geen overtreding van de wet, of waren ze indicatief van andere, veel belangrijker problemen in de allochtonengemeenschappen. Zo ontstond een voortdurende logische harmonica, waarbij de meest uitzonderlijke of banale individuele incidenten werden geprojecteerd op ‘de wil’ of ‘de mogelijkheden’ van de hele gemeenschap om zich te integreren. Zo ontstaat een eindeloze blamagestrategie, die maatregelen ten voordele van de hele gemeenschap uitstelt tot wanneer ieder afzonderlijk lid van die gemeenschap altijd en zonder uitzondering in de pas loopt. Dit is niet min of meer dan Utopia, en het zorgt ervoor dat migrantenthema’s tot het vaste repertoire van de spektakelpolitiek zijn gaan behoren.

2.2. Het vertoog over migratie

De activiteiten van het KCM vielen samen met het einde van de Koude Oorlog, en overlapten dus met het begin van een nieuwe migratie-fase in heel Europa. Daardoor waren de activiteiten van het KCM deels anachronistisch: ze voorzagen een respons op de problemen geassocieerd met een reeds residerende migrantenbevolking uit een vorige fase, terwijl de integratie-diensten vanaf de vroege jaren negentig werden overrompeld door heel andere groepen migranten, die nieuwe politieke vragen en eisen inzake deskundigheid opriepen. Het integratiebeleid was een beleid, ik herhaal het, toegespitst op zij die zich hier hadden gevestigd voor de migratiestop van de jaren zeventig. Het was derhalve geen migratiebeleid – de migratiestop werd gehandhaafd, en een strenge beperking van het aantal nieuwe migranten werd gezien als een absolute voorwaarde om de integratie van de reeds residente migranten te garanderen.

Ons land heeft dus geen op zichzelf staand ontwikkeld migratiebeleid, en vertogen inzake migratie begonnen al heel snel vertogen inzake migranten te beïnvloeden. Allerhande eigenschappen van de nieuwe migratie werden op de oude migratie geprojecteerd, met averechtse en zeer onrechtvaardige effecten.

Het vertoog inzake migratie is een vertoog van onzekerheid, angst en dreiging. De toestroom van nieuwe migranten – ‘asielzoekers’ en ‘illegalen’ – werd snel gezien als een overrompeling van onze samenleving door een reeks oncontroleerbare groepen, waarop men maar moeilijk zicht kreeg, en die zeer snel met illegaliteit en misdaad werden geassocieerd. Vanzelfsprekend was extreem-rechts een belangrijke producent van dergelijke discours, al moet gezegd worden dat ook de meer centrale politieke partijen dit soort beelden en definities zeer snel overnamen. De Minister van Binnenlandse Zaken gaf in 1994 toe dat hij bij benadering geen cijfer kon geven over het aantal ‘illegalen’ in ons land. Het asiel-apparaat, dat een zeer kleine capaciteit had, werd overstroomd en moest dringend worden uitgebreid. De overheid deed dit in hoofdzaak door middel van op beheersing, zakelijkheid en efficiëntie in de afwijzing gebaseerde vertogen. De aanvraagprocedure werd geïnformatiseerd en geüniformiseerd, er werden gesloten centra opgericht die alles weg hadden van gevangenissen, en de terugdrijving van uitgeprocedeerde asielzoekers werd het voorwerp van een reeks ingrepen na het drama rond Semira Adamu in 1998.

Dat laatste incident gaf aanleiding tot een kort moment van wijziging in de algemene teneur van het debat. Daar waar de beeldvorming van de nieuwe migratie tot dan toe overwegend zeer negatief was, doken er op dat ogenblik stemmen op die het lijden en de marginalisering van deze mensen benadrukten en opriepen tot een humaner behandeling van nieuwe migranten. Vanuit de overheid beklemtoonde men echter telkens weer de nood aan een kordaat, krachtdadig optreden (lees afwijzing en uitwijzing). Migratievertogen zijn in dit land overwegend zeer afwijzende vertogen, die de migrant sterk abnormaliseren, en op zijn beurt verantwoordelijk stellen voor de problemen met de integratie van reeds residerende migranten..

2.3. Het vertoog over cultuurverschillen

Van bij de aanvang van de werkzaamheden van het KCM lag de klemtoon op de culturele verschillen (en de culturele onaangepastheid) van de residerende migranten. En van bij de aanvang stond Islam in de belangstelling, als een voorbeeld van de diepe cultuurverschillen tussen autochtonen en allochtonen. Er is duidelijk sprake geweest van een Islamisering van de migrant in het publieke discours, iets waar vanzelfsprekend ook extreem-rechts enthousiast aan meedeed.

De Revolutie in Iran en de crisis is Libanon hadden in de jaren tachtig het Moslim-fundamentalisme voor het eerst op de agenda gezet, en hierbij een beeld geschapen van radicale Islam als volkomen anti-Westers (dus: anti-ons). Dit beeld werd nog verder uitvergroot door de crisis in het Midden-Oosten, die een beeld van radicale Islam als (paradoxaal) anti-semitisch schiep, en door de crisis in Algerije die een beeld schiep van radicale Islam als anti-democratisch. En Elf September zorgde – men vergeve mij de woordspeling – voor een klap op de vuurpijl, waarbij radicale Islam als synoniem voor anti-Westers terrorisme werd voorgesteld.

Het gevolg van dit alles is dat doorheen de jaren negentig in dit land een wijdverspreide opvatting ontstond over Islam als fundamenteel gevaarlijk voor ‘ons’, en zodanig afwijkend van ‘onze’ waarden en gewoonten dat Islam eigenlijk integratie in de weg staat. Dit beeld werd zeer onlangs nog eens duidelijk verwoord door Minister Dewael, en hoewel er enige beroering ontstond over zijn uitspraken viel het op hoe weinig fundamentele kritiek er op kwam. Dit zelfde beeld heeft er voor gezorgd dat men zelfs tijdens het KCM niet kwam tot uitvoeringsbesluiten inzake de erkenning van Islam als officiële godsdienst, maar dat men in de plaats daarvan verzandde in een ingewikkeld debat waarin structureel wantrouwen tegenover moslims, moskeeën en religieuze autoriteiten de bovenhand had. Islam in België moest dringend onder controle worden gebracht, al wist men niet goed (en weet men nog niet goed) hoe daaraan te beginnen. De Staatsveiligheid begon zich uitdrukkelijk bezig te houden met onze moslims, iedere moslim die rechten opeiste werd snel en beslist als ‘radicaal’ afgeschilderd – denk aan Abou Jahjah, en elke poging om een Moslim-zuil (zelfs op zeer bescheiden wijze) op te richten werd vrij algemeen beschouwd als ‘tegen de integratie’ en ‘anti-Westers’. Zo was er verzet tegen aparte percelen voor Moslims op openbare begraafplaatsen (dit werd, gek genoeg, gezien als een vorm van ‘ghetto-vorming’), tegen de oprichting van Moslimscholen, tegen de bouw of de verbouwing van moskeeën, en natuurlijk ook tegen het dragen van de hoofddoek in openbare omgevingen zoals scholen.

Het vertoog over cultuurverschillen ent zich in dit land (en vooral in Vlaanderen) op een assimilationistische en nationalistische stroming, die taalkundige en culturele homogeniteit benadrukt. Extreem-rechts trekt hiervan sinds het midden van de jaren negentig de wagen, maar de stroom is veel ouder. Vanuit Vlaams-nationalistische hoek werd dan ook al zeer vroeg de nadruk gelegd op de ‘plicht’ van migranten om Nederlands te leren en ‘onze’ culturele waarden over te nemen – assimilatie, in één woord gezegd. Ook hanteert men een visie op wat men zou kunnen beschouwen als ‘gradaties van cultuurverschil’: Christelijke culturen zijn ‘dichter’ bij de onze dan Islamitische of andere, en cultuurverschillen kunnen klein, middelgroot of groot zijn (waarbij Moslims steevast tot de laatste categorie gerekend worden). Dezelfde argumenten vinden we terug op een hoger niveau in de discussies inzake de uitbreiding van de Europese Unie. België staat hier dus niet alleen.

2.4. Veiligheidsvertogen

We hebben al gezien dat zowel de nieuwe migraties als de aanwezigheid van Moslims in België deels als een veiligheidsvraagstuk werden gezien. De aanwezigheid van veiligheidsvertogen over migranten en migratie is groot en dateert van lang voor Elf September. Vanaf het begin van de jaren negentig – het begin van de nieuwe migratiegolf – merkt men dat de nationale veiligheid, alsook de beheersing van conflicten in migrantenbuurten centrale themata worden in het migrantendebat. De zogenaamde migrantenrellen van het voorjaar van 1992 waren daarbij een keerpunt, dat een hele reeks nieuwe maatregelen uitlokte inzake de verhoogde politionele controle over migrantengemeenschappen en het structurele wantrouwen tussen de ordediensten en als ‘kernen van radicalisme’ geïdentificeerde groepen aanwakkerde.

Vanaf het midden van de jaren negentig krijgen we een nadrukkelijke vermenging van sociaal beleid en veiligheidsbeleid over migrantengemeenschappen. In het kader van de veiligheidscontracten werden allerhande ‘integratiebevorderende’ projecten opgezet, en ‘overlast’ werd steeds duidelijker een ingrediënt van elke definitie van ‘het migrantenprobleem’. Er is een nadrukkelijke associatie tussen criminaliteit en bepaalde allochtone bevolkingsgroepen (gecodificeerd in het onderzoek van Van San); deze associatie is bekend bij diezelfde allochtonen en wekt er wrevel en opstandigheid – hetgeen op zijn beurt een bevestiging wordt van de negatieve beeldvorming. De incidenten met Abou Jahja, waarbij de Eerste Minister in de Kamer verklaarde dat de wet desnoods zou aangepast worden om dit opruiend individu te muilkorven, waren een triest hoogtepunt van deze ontwikkeling. In dat incident werd Abou Jahjah achtereenvolgens afgeschilderd als een voormalig Mujaheddin uit Libanon (connectie met Islam-fundamentalisme en terreur), een asielzoeker die door middel van een gefraudeerde aanvraag in dit land geraakt was (connectie met de nieuwe migratie), en een opruier die de integratie van de ‘brave’ allochtonen verhindert (connectie met de ‘rotte appel’ metafoor), en iemand die vermoedelijk banden heeft met smokkel en andere criminele praktijken (de band met het veiligheidsthema).

Het veiligheidsvertoog heeft zich sinds de jaren negentig systematisch doorheen alle andere vertogen heen geworven. De nieuwe migranten zijn een veiligheidsprobleem omwille van de banden met mensensmokkel, prostitutie, zwartwerk, handel in verdovende middelen en internationale terreur-netwerken. Telkens wanneer er een zaak aanhangig wordt gemaakt over één van deze themata, dan wordt de band met migranten geactiveerd – denk aan de zaak Trabelsi.

3. Besluit

Deze vier vertogen lopen door mekaar in het migrantendebat, en elementen uit deze vertogen duiken samen op in één redenering of in de bespreking van één incident, impliciet zowel als expliciet. Het eindresultaat hiervan is een buitengewoon gevoelig debat, dat vaak over allerhande zaken gaat maar niet over de essentie: de fundamentele structuren die ervoor zorgen dat migranten, oude zowel als nieuwe, vrijwel steeds in de marge van onze samenleving belanden en van daaruit nauwelijks recht van spreken krijgen. Ze zijn niet enkel machteloos, maar ook sprakeloos.

Mede daardoor zijn migrantenthemata voer voor spektakelpolitiek. Ter rechterzijde wint men nog altijd stemmen met harde uitspraken aan het adres van migranten, met krachtige uitspraken over de beperking van het aantal asielzoekers, over het ontradend effect van een hard, criminaliserend migratiebeleid, met afwijzingsretoriek aan het adres van Moslims, met vergelijkingen tussen Jihad-strijders in Irak en Moslims in de Brusselse binnenstad. Men wint vaak stemmen wanneer men er bij zegt dat dit soort uitspraken van een grote moed getuigen, aangezien ze ‘taboe’ zijn.

In het migrantendebat rust er echter al vele jaren helemaal geen taboe op negatieve, ongefundeerde en veralgemenende uitspraken over migranten en migratie, waarbij men niet door enige kennis van zaken wordt gehinderd. Er heerst integendeel een taboe op grondige en genuanceerde analyse, op standpunten die het enkelvoudige incident overstijgen en de ruimere patronen van achterstelling en discriminatie in vraag stellen. Het migrantendebat is een zwaar verziekt debat, waarin dezelfde vragen en uitspraken voortdurend terugkeren en als ‘nieuw’ of ‘to the point’ worden afgeschilderd. Voor waarnemers zoals deze is dat ontmoedigend, en helaas lijkt er in de huidige conjunctuur van het debat weinig hoop op beterschap. De rede verliest.

Een gedachte over “De rede verliest. Het politieke vertoog over minderheden.

Plaats een reactie